Leesvoer !

De Mythe van het Zelf
Boekbespreking

Thomas METZINGER, De Egotunnel, Arbeiderspers, Amsterdam, 2010

Velen zullen dit geen opbeurende lectuur vinden, vooral zij die van hoog kunnen vallen. Bij het lezen doken in mijn hoofd vrij snel twee zinnen op van Blaise Pascal, bij uitstek de filosoof met wetenschappelijke intuïtie. “L’homme est un milieu entre rien et tout” of nog “Nous ne voyons que le milieu des choses”.

Wat zegt ons Thomas Metzinger, een vrij jong (°1958) neurobioloog en hoogleraar theoretische filosofie aan de universiteit van Mainz? In essentie dan, want het is een turf van 300 bladzijden. Een poging.

Naast een genencopiërend apparaat is de homo sapiens geëvolueerd tot een egomachine, een “naïeve realist” die alleen maar “denkt”(naïef) dat hij echt voeling heeft (realist) met een van de waarnemer losstaande werkelijkheid. Ons bewuste brein is maar een biologische machine...een “werkelijkheidsgenerator die ons vertelt wat bestaat en wat niet”. Ons bewustzijn is de “inhoud van een algemene werkruimte”. Dat bewuste zelf op zich is transparant, dus onzichtbaar, zoals een “schone, kristalheldere venster”, en kan slechts zelden - voor enkele seconden - zichtbaar worden voor ervaren mediteerders, mystici, hallucinerenden, mensen die een BLE beleven (buitenlichamelijke ervaring) of “lucide” dromers. Onze bewuste ervaring ontstaat in een soort tunnel met onzichtbare en ondoordringbare wanden, een soort telescoop, waardoor we selectieve informatie krijgen over een slechts onooglijk klein deeltje van de onvoorstelbaar rijke fysieke wereld rondom ons. Precies dat deeltje dat voor onze overleving nuttig is (Darwin). Die tunnel-telescoop is een eigenschap van het algemene ANCB (Algemeen Neuraal Correlaat van het Bewustzijn) dat zo ervaringen mogelijk maakt. Dit ANCB is als een “eiland dat oprijst uit de zee”, het is “innerlijkheid in de tijd”, een hic et nunc dat in het universum niet bestaat en alleen door het bewuste brein wordt gecreëerd, een soort binnentijd die ons “aanwezig” maakt. Binnen dat universum activeren onze hersenen een bewust Fenomenaal ZelfModel, het FZM, dat zowat functioneert als een immuunsysteem. Van cellen die als eigen of oneigen worden beschouwd, tot lichaamsgrenzen tussen het zelf en de wereld, tot een hoger niveau van representaties: het complexe, intelligente zelf dat ons tot “iemand” maakt. De ontwikkeling van spiegelende neurale circuits bij de homo sapiens leidde tenslotte tot een “persoonmeervoudperspectief”, een sociale cognitie (theory of mind) die ons doet leven in een “gedeeld meervoud” en toelaat ons te verplaatsen in de andere. Dit gedeeld meervoud is de bron van alle cultuur en taal en is het object van een nieuwe discipline: de sociale neurologie.

En dan doet Metzinger een voorspelling, beangstigend. Hij ziet de neurobiologie vóór 2050 (sic) doordringen tot ons ANCB en de deur openzetten voor een quasi onbeperkt aantal mogelijkheden om direct in te grijpen in ons “zelf”. Mechanisch, rechtstreeks in het brein, met prikkels en implantaten. Hij is expliciet en stoelt al zijn beweringen op soms hallucinante experimenten. Nu reeds worden in labo hybride wezens gecreëerd, waarbij biologische hardware (lichamen) door artificiële software, en ook artificiële hardware (robot) door langs natuurlijke weg ontstane software gestuurd worden. Een voorafspiegeling: de chirurg die vanop afstand opereert. De artificiële egomachine staat dus voor de deur. Metzingers voorspelling is in feite al geen voorspelling meer. De vraag is niet of dit zal gebeuren, of zelfs niet wanneer, maar vooral wat met die kennis (dus macht) aan te vangen. En Metzinger is alles behalve een naughty scientist, een demiurg, een leerling tovenaar. Het komt de neuroloog niet toe op die ethische vraag te antwoorden. De filosoof Metzinger richt zich daarom, aan het einde, passioneel tot de menswetenschappen. Menselijke waardigheid is een argument dat slechts opduikt wanneer men geen argumenten meer heeft. De echte waardigheid is niet wegkijken of wegvluchten in een of ander metafysisch Disneyland. De neurologie zal alleen valse filosofische en psychologische problemen uit de wereld helpen (eliminatief materialisme). De menswetenschappen moeten het naast mekaar bestaan van vrijheid en determinisme mogelijk maken, daar waar de neurowetenschappelijke ontdekkingen conflicteren met het bewuste zelfmodel. Psychologen, economen, filosofen, sociologen, politieke ideologen en beleidsmensen, ze moeten de nog te ontwerpen neuroantropologie een ethisch kader bieden, een taxonomie en beschrijving opstellen van verschijnselen die wachten op neurologisch onderzoek (empathie, jaloezie, altruïsme, gedeelde aandacht, sociale inprenting enz...) Wat met het internet dat fungeert als een cognitieve prothese (extern opslaan van data) en ons emotioneel zelf reguleert (bepalen van wensen en doelen)? Wat is een “goed” bewustzijn? Wat is een “goede” maatschappij? Wat is geluk, zonder in de uitzichtloze hedonistische tredmolen te vervallen? Hoe het lijden in de wereld te verminderen? Kunnen we misschien ooit in een temporaalkwab laten prikken in plaats van naar de kerk te gaan? Moeten we inzake cognitieverbetering iedereen een beetje slimmer maken of de allerslimsten nog veel slimmer? En hoe de minder ontwikkelde landen ook toegang geven tot dit alles? (Kijk maar naar de specifieke en dure behandeling van aids...). Verspillen we ons beperkt kapitaal aan aandachtcapaciteit niet in de huidige media- en infojungle en zou een vak meditatie niet op zijn plaats zijn in de secundaire scholen? Zou ons westers denken niet meer open moeten staan voor een comparatieve approach van de oosterse – boeddhistische en hindoeïstische – kosmologie en psychologie, waarvan Metzinger expliciet zegt dat het theorieën zijn “die kloppen”?

Tenslotte nog een paar eenvoudige citaten om u te troosten als je Metzinger tot dusver nog niet helemaal snapte:
  • “Subjectieve kleurconstantheid is een neurocomputationele superprestatie.”
  • “Bewuste ervaring is een ideosyncratisch net van dynamische projecties van een onvoorstelbaar complexe fysieke werkelijkheid” (zie de grot van Plato).
  • “ Letsels in de somatosensorische cortex kunnen leiden tot asterognosie of autotopagnosie.”(haha)
Na de lectuur van deze omvangrijke egotunnel kreeg ik zelf wel een aanval van akynetisch mutisme. Dus opgelet voor uw eigen FMZ!  Laat het u echter niet weerhouden dit boek te lezen.


****************************************************************
Thomas, de Ongelovige
Boekbespreking

Johan BRAECKMAN, Maarten BOUDRY, De ongelovige Thomas heeft een punt - een handleiding voor kritisch denken, Houtekiet, 2011

In de volkstaal kreeg Thomas, de ongelovige apostel, een eerder negatieve connotatie mee. Een onrecht dat schreeuwde om publiek eerherstel, een taak die twee Gentse wetenschappers, Johan Braeckman en Maarten Boudry, enthousiast op zich namen met hun statement De ongelovige Thomas heeft een punt, vorig jaar verschenen bij Houtekiet. Het voorwoord van professor Van Bendegem biedt daarbij de nodige academische garanties.

Zodus, SKEPPers aller landen, sursum corda! Verheugt u! Uw geloof kreeg zijn eerste bijbel. Een lijvig basiswerk dat u, in uw vruchteloze en uitzichtloze confrontaties met believers en charlatans allerhande, moet toelaten het te houden bij een korte verwijzing naar dit werk van onze twee Vlaamse vorsers. In het spoor van de Griekse Skeptikoi – eigenlijk onderzoekers, beschouwers - doen beide auteurs aan systematische debunking van alle pseudo. De lectuur van hun indrukwekkende turf is dan ook iedereen aan te bevelen, om verschillende redenen.

Vooreerst kan je voltanken met technische bagage. Wist je wat triskaidekafobie betekent? En pareidolia? En apophenia? En een hypnopompische hallucinatie? En een nocebo-effect? Het Forereffect? Het Ishmaël-effect? Het argumentum ad verecundiam? De Availability heuristic? De Confirmation bias? Het scheermes van Ockham? Een ouija-sessie? Heerlijke dingen om te droppen bij diepgravende discussies in de betere middens, en dan te genieten van de verbaasde gezichten.

Verder doet de lectuur aan als een verfrissende intellectuele douche, een soort cognitieve catharsis die heel wat bric-à-brac uit ons brein wegspoelt. Het vals consensuseffect, de attributiefouten, de geconstrueerde rationalisaties, de positieve zelfillusies, de fabulaties…even zovele cognitieve valkuilen voor ons brein, die door beide heren genadeloos onder de loep worden gezet.

De materie is veel te uitgebreid om ze hier in extenso te behandelen, maar enkele citaten zouden uw leeslust nog wat kunnen aanscherpen.“Het geheugen is het resultaat van een creatief neurobiologisch en psychologisch constructie- en reconstructieproces”. “De evolutie is een blinde, bricolerende opportuniste.” “Wetenschap resulteert in een consensus die individuele meningen overtreft.” Of nog: “99% van onze evolutionaire geschiedenis (verliep) met directe zintuiglijke kennis, met wat anderen ons vertelden, en met intuïties…positief daaraan was het denken zonder erbij na te denken.” Zie het antwoord van een Amerikaans rechter bij een discussie over de definitie van porno: “I know it when I see it.”

De auteurs wijzen in dit verband op het evolutionair overlevingsvoordeel van intuïtief denken t.o.v. wetenschappelijk werkelijkheidonderzoek, b.v. bij snelle inschatting van potentieel gevaarlijke situaties. En dan heb ik toch een vraag. Vermits in hun visie niets onstoffelijks kan bestaan, zoals een geest, een ziel of een ik, van waar komt dan die overzadigbare wetenschappelijke honger van de mens? Vanuit welke evolutionaire logica is de mens dan toch passioneel aan werkelijkheidsonderzoek gaan doen, soms ten koste van zijn eigen overleving? En het cor irrequietum nostrum dat ons geen moment loslaat en ons geen enkel evolutionair voordeel biedt? En gaan beide vorsers toch ook niet erg ver, wanneer ze in één beweging de biologen tegenover de creationisten , de astronomen tegenover de astrologen, de adepten van de platte aarde tegenover de geologen, de fysici tegenover de believers in het perpetuum mobile en…de psychoanalysten tegenover de psychologen, plaatsen?

Uiteraard maken ze terecht brandhout van de postmodernistische onzin à la Lacan die flirt met de bèta-wetenschappen en voor wie de penis in erectie gelijk is aan Ö-1 (de “vierkantswortel van -1”, jawel, géén tikfout). Wat het hele Freudiaanse denken betreft lijkt hun opruimwoede me toch wat driftig en heb ik het gevoel dat in dat badwater toch een babytje zat.

Voor de filosofie leggen de auteurs dan weer een aantal edele taken weg. Hoe verwerven we kennis? Welke zijn de maatschappelijke en ethische implicaties van onderzoek? Wat is precies een soort in biologie? Enz…


Tot een volgende keer.

1 opmerking: